Kort verhaal IJskoud geschreven door Nanouk Kira
Hey lieve lezer van Mel’s Day. Vandaag is het zondag en jullie weten inmiddels dat dit betekend dat het tijd is voor een kort verhaal. Dit keer is het verhaal geschreven door Nanouk Kira die ik hier onder even aan jullie voorstel. En omdat we inmiddels in de winter maanden zitten heeft Nanouk een Ijskoud verhaal voor jullie geschreven.
Maar eerst wil ik Nanouk natuurlijk even kort aan jullie voorstellen. Nanouk Kira werd geboren in Middelburg. Hoewel ze heel haar jeugd in deze plaats heeft gewoon, is dit voor haar ook vele andere plaatsen geweest. Met haar fantasie beeldde ze zich als kind altijd al in dat ze ergens anders was en verzon ze hierbij verhalen. Fantasie was al van jongs af aan deel van haar leven en ze heeft dit nooit verloren. Tegenwoordig uit zich dat in een passie voor schrijven. Voornamelijk in het fantasy genre kan ze haar hart helemaal kwijt.
Het verzinnen van fantasiewerelden is echter niet het enige waar haar schrijfpassie ligt. Door middel van gedichten probeert ze dieper in de psyche van personages door te dringen en zo rauw en realistisch mogelijke karakters tot leven te laten komen.
Nanouk vindt het belangrijk dat een verhaal spannend en vlot is, het liefste met wat humor, en dat het de lezer bijblijft. Dit probeert ze dan ook te bereiken met wat ze schrijft. Tijdens haar brede studie hebben verschillende gebieden zoals psychologie, geschiedenis, mythologie en antropologie allemaal hun invloed gehad. Haar boek Drakenhart verscheen vorig jaar bij uitgeverij Macc.
IJskoud van Nanouk Kira
Na kerst is de winter kouder. Altijd zo geweest. Ik had vroeger het plan om eens na de kerst naar het zonnige zuiden te vertrekken, op de bonnefooi.
Maar dat is er nooit van gekomen.
Ik hield altijd van de kou. De geur van ijs in de lucht, een aankondiging dat het gaat vriezen. Op een keer ging ik ’s avonds met een vriendin naar het café om wat te drinken. Ik herinner me nog hoe we onze fietsen neerzetten. Het was nog niet zo koud dat je de sleutel niet uit je slot kreeg, maar toch rook ik het al.
‘Het ruikt alsof het gaat vriezen,’ zei ik. Beter dan dat kon ik het niet omschrijven. Vanaf dat moment ben ik die gezellige kou meer gaan waarderen. De frisheid van een wereld die altijd verandert. Van de koude winter waar je behaaglijk binnen kon zitten.
Zelfs nu nog ruikt de vrieskou in de lucht naar koppen warme thee en gesprekken bij het haardvuur. Naar donkere avonden waar de lichten binnen brandden en we iedereen bij ons thuis uitnodigden. Zodra de frisheid van de lucht mijn ogen doet tranen, denk ik aan Sinterklaasavond en speculaas, kruidnoten voor de kinderen. Aan kerst en aan kaarsen.
De donkere dagen waren altijd gezellig bij ons thuis. Wanneer iedereen aan het einde van de avond weer hun sjaals omknoopte, bleven Albert en ik samen achter. Dan brandde er nog altijd een haardvuur en maakte de kou buiten het alleen maar knusser. Toen onze handen gerimpeld geworden waren, hielden we elkaar nog met net zoveel liefde vast als vroeger. Meer misschien zelfs.
Ik herinner me dat ik toen al naar buiten keek, naar de passerende voorbijgangers. Maar ik gaf ze geen namen in mijn hoofd. Ze maakten geen deel van mijn leven uit zoals ze nu doen.
Vaak mijmer ik over hun levens als bekende gezichten passeren. Waar zijn ze naar op weg? Wacht er iemand thuis op ze? Zouden ze het gezellig vinden om een kop thee te drinken bij een oude dame zoals ik? In mijn hoofd hebben ze een leven dat ik verzonnen heb.
Maar vandaag herken ik ze niet. Kerst is namelijk net voorbij en men haast zich langs mijn raam, hun hoofden gebogen en gezichten verborgen. Sjaals die vorige week nog wapperden op het ritme van gelach, zijn nu strak aangetrokken. Van voorbijgangers zie je alleen nog maar naar de grond gerichte neuzen en ogen.
Mijn blik wordt getrokken door een harig teckeltje dat aan zijn lijn trekt. Het gezicht van zijn bazin Linda gaat schuil onder een enorme capuchon, al regent het dan niet. Als ik het hondje niet zag, had ik haar wellicht niet herkend. Ze kijkt niet op of om als ze mijn raam voorbijgaat. Het hondje snuffelt aan de grond en ze geeft een snok aan zijn riem.
Ze passeren.
Treurig kijk ik naar de la onder mijn raam, waar ik hondenkoekjes bewaar. Vaak stopt Linda even, zodat ik Tommy een traktatie kan geven. Het doet me deugd om te zien hoe het hondje van de koek smikkelt. De manier waarop de haren rond zijn neus nagenoeg opeet geeft hem iets kinderlijks, doet deken aan de lekkernijen die ik mijn kleinkinderen voorschotelde tijdens de feestdagen.
Ik wrijf met mijn handen over mijn bovenarmen om mezelf te verwarmen. In de tuin van de overburen staat een kerstboom die zijn ballen en slingers al verloren is. Hij hangt schuin tegen de gevel, zodat een deel van zijn takken in de verdrukking komt.
‘Ach jongen, zo snel gaat dat,’ vertel ik tegen de eenzame boom. ‘Als het feest geweest is, heb je geen plaats meer. Januari is koud.’
In januari moet gezelligheid en vrolijkheid eraan geloven. Verdreven door goede voornemens wordt het hoofdstuk kerst afgesloten. Zodra de vuurpijlen door de lucht suizen en in een vlammenregen uiteenspatten, verbrandt men de kalender achter zich als het ware. Januari kondigt een nieuw hoofdstuk aan. Een lege bladzijde waarop geen ruimte is voor fouten.
Ik ken het gevoel. Het is er ieder jaar. Strak en gedisciplineerd staan we in januari op en nemen ons voor dat het gedaan is met de afleiding. Vanaf nu focussen we ons op een doel dat we dit jaar echt gaan halen.
Voor zover ik me kan herinneren heb ik nooit een doel gehaald dat ik mezelf aan het begin van het jaar zo stellig voornam. Het schiet me ook niet te binnen dat ik daar ooit spijt van gehad heb.
Ik glimlach naar de eenzame boom. Zijn takken zijn ten dode opgeschreven. Enkele zijn al grijsbruin omdat ze geen naalden meer hebben. Het volgende jaar zal de boom niet halen, misschien is hij zelfs voor drie koningen vergaan.
Er is iets eenzaams aan het beeld van de boom die zijn eigen takken verplettert tegen de muur. Verlaten hangt hij daar en geen voorbijganger kijkt naar hem op of om. Zo is het bestaan in januari. Solitair. Na de gekke gezelligheid is het ieder voor zich. Wie dan geen gezin heeft, staat een tijdje alleen.
Vroeger stond ik daar nooit bij stil. Albert en ik woonden op den duur zo lang samen dat ik me niet kon voorstellen dat ik ooit zonder hem had geleefd. Het was al helemaal ondenkbaar dat hij er ooit niet meer zou zijn. Nog steeds kan ik daar soms niet aan wennen. Hoewel ik mijn leven zonder hem gewoon ben, komt hij nog geregeld in mij dromen voor. Die dromen zijn dan zo levendig dat het lijkt of hij hier gisteren nog rondliep. Andere keren denk ik ergens over na en zeg ik tegen mezelf “dat moet ik aan Albert vragen.” Dan lijkt hij zo ver weg.
Toch is hij ook nog altijd bij me. Zo dichtbij dat ik in het hart van de winter het gevoel heb dat ik hem aan kan raken, door de sluier naar het hiernamaals heen. Dat zijn de dagen dat ik de vrieskou in de lucht ruik en weet dat Albert me nooit zal verlaten. Tot mijn dood zal ik hem missen.
Vroeger dacht ik dat verdriet iets was dat je overwon. Nu begrijp ik dat je ermee leert leven. Het is er altijd, op de achtergrond. Voor mij omhelst het me in de vrieskou, wanneer het ruikt zoals de ochtend dat Albert stierf. Maar het is er ook als ik kook en eraan denk hoe hij naast me stond en ik hem verweet dat hij zijn wortels te grof sneed. Dan pakte hij mijn handen in de zijne, het sap van de groente nog aan onze vingers, en kuste mijn voorhoofd. Het was zijn excuus, al beterde hij zijn leven nooit. De brokken wortel bleven altijd zichtbaar in onze gerechten.
Mijn dochter Marie maakt weleens Indonesische rijst, waarin die brokken wortel zitten. Dan zeg ik “dit zou papa lekker gevonden hebben” en is hij weer even bij ons.
Nee, Albert verdwijnt nooit. Maar toch ben ik alleen tijdens de dagen na kerst. Het is ijskoud en iedereen gaat weer zijn eigen weg. Overdag focust men zich op hun eigen leven, hun dromen en doelen. Iedereen komt ’s avonds thuis bij huis en haard en gezin. Dat spreekt voor zich.
Deed ik vroeger niet precies hetzelfde? Hoe vaak heb ik Albert niet alleen thuis gelaten om extra uren te werken in de hoop dat het bestuur me opmerkte? Spijtig vind ik dat nu. We hadden zoveel meer tijd samen kunnen doorbrengen als ik mezelf toestond om geluk te vinden in plaats van succes.
Maar men is altijd op zoek naar succes, in welke vorm dan ook. Dat verandert nooit. Ik merkte het gisteren toen mijn kleinzoon langskwam.
‘Nee oma,’ zei hij toen ik hem zijn favoriete koekjes aanbood. ‘Ik ben op dieet. Kerstkilo’s en zo.’ Bij die woorden prikte hij met een vinger in zijn zij en glimlachte verontschuldigend. De sprankeling in zijn ogen die het genot van een koekje normaal ontketent, was ver te zoeken.
Geniet ervan, wilde ik hem op het hart drukken. Geniet van alles wat je meemaakt, want ooit is het voorbij. Maar ik wilde geen zeurende grootmoeder worden. Ik ben die gezellige oma waar Guido vroeger altijd met zijn vrienden limonade met een koekje kwam halen.
Gisteren zat hem iets dwars, dat zag ik. Maar hoe meer ik ernaar vroeg, hoe minder hij zei. Voor zijn doen was hij de hele tijd tamelijk stil. Hij zei ook niet tegen me wanneer hij weer zou komen.
Ach, ergens begrijp ik het. De periode na kerst is er geen voor beloftes. Als je belooft dat je mij komt opzoeken, kan het zomaar zijn dat je daar geen tijd voor hebt. Bovendien moet je dan ’s avonds door de ijzige kou nog naar buiten. Ik snap dat men liever binnenblijft. Albert en ik bleven op winteravonden ook altijd warmpjes binnen de muren.
Oh Albert… Ooit zullen we weer bij elkaar zijn. Tot dan kijk ik uit het raam. Ik zie mensen voorbijkomen, hun levens nog aan de voet van de bergen die ze ooit zullen beklimmen. Nog zoveel verrassingen die op hun pad kunnen komen.
Ik hoop dat ze ervan zullen genieten.
Geregeld vraag ik me af wat die voorbijgangers van me vinden. Ben ik dat oude mens dat altijd maar alleen voor het raam zit? Zo heb ik nooit willen worden, maar dat is hoe het leven loopt. Ik had op zoek kunnen gaan naar nieuwe liefde om de tijd niet alleen door te brengen. Maar niemand vervangt Albert, en zou ik dan niet net zo eenzaam zijn?
Ik zit liever alleen bij het vuur, denkend aan hoe we daar vroeger samen zaten, dan met iemand waarmee ik nooit die dingen heb meegemaakt. De tijd om iemand zo diep te leren kennen als ik Albert begreep, heb ik niet meer. En ik zou het ook allemaal met niemand anders willen delen.
Buiten loopt een stel achter elkaar, ook al is de stoep breed genoeg om hand in hand te lopen. Dat doen ze meestal als ze passeren. Ik schud mijn hoofd en verwijt de jongens in gedachten hun stommiteit. Juist als het zo koud is, moet je elkaar koesteren.
Ik frons als Linda weer langsloopt. Onder haar arm draagt ze een doos van Bakkerij Wiels. Vroeger bracht ze weleens een roomsoes voor me mee, die gaf ze dan aan door het raam en we maakten een praatje.
Ik houd mezelf voor dat dat van de zomer wel weer zal gebeuren als het raam wat meer openstaat. Al kijkt ze nu zelfs niet op om vriendelijk te glimlachen. Misschien heeft ze geen tijd en wil ze vermijden dat ze een kletspraatje met me aan moet knopen. Met gebogen hoofd tegen de snijdende wind, haast ze zich van me weg.
Ze heeft het vast druk.
Iedereen heeft het druk. Dat was de reden dat Guido gisteren hardlopend naar school ging en onderweg nog langs mij kwam. Zo combineerde hij drie dingen die moesten gebeuren, zei hij. Ik vroeg hem maar niet of hij mij echt als een verplichting zag. Dat zou zeurderig zijn, al is die angst er eenvoudigweg. De angst dat ze alleen maar langskomen omdat ik een verplichting ben.
Na het hardlopen kwam Guido gisteren hijgend binnen. Hij ging in de stoel tegenover me zitten en zijn ademhaling bleef maar onrustig. Ik kon het niet helpen dat ik hem nauwlettend in de gaten hield. Hoewel het sommige dagen minder is, heb ik hijgen sinds de dood van Albert als een slecht teken gezien. Zelfs als er een volkomen verklaarbare reden is waarom iemand hijgt.
De ochtend dat Albert stierf ging ik net de deur uit om boodschappen te doen. De vorst hing in de lucht en ik keek naar het wolkje dat over mijn lippen kwam. Misschien stond ik daarom stil bij het tuinhek. Ik weet het niet meer. Wat ik me wel nog herinner is de verbazing toen ik de deur achter me hoorde. Bij mijn weten sliep Albert nog.
Hij stond in de deuropening en ik wist direct dat er iets niet pluis was. De ongecontroleerde manier waarop hij naar de deurpost graaide, zijn jachtige ademhaling en die rollende ogen… Iedere keer dat ik iemand te hard hoor hijgen zie ik het weer voor me. Dan zie ik voor me hoe hij in elkaar zakte, zijn benen buiten en zijn bovenlichaam in de gang. Zijn rug lag in zo’n ongelukkige hoek op de drempel dat ik wist dat hij al ver weg moest zijn.
Ik riep om hulp. De buren snelden toe. Terwijl de buurvrouw van 43 mijn hand vastpakte, duwde de buurvrouw van 39 me aan de kant om reanimatie toe te passen. Ik kon alleen maar kijken naar Alberts gezicht. Naar de teugen waarmee hij naar adem hapte en het huiveringwekkend rochelende geluid dat die zo bekende stem daarbij maakte.
De ambulance kon niets meer voor hem doen.
Een dergelijke zin hoor je vaak in tragische verhalen, maar als hij in het echt tegen je uitgesproken wordt heeft het een heel andere betekenis. Het is niet verdrietig of hartverscheurend. Nee, het zet de wereld stil. En als die na maanden weer gaat draaien, is alles voor eeuwig anders.
Dan ben je alleen. Niet alleen zoals je bent wanneer je niet uitgenodigd wordt of even niemand om je heen hebt. Dan ben je alleen omdat een deel van je leven verdwijnt dat je niet kan vervangen.
Vanaf dat moment ging ik beseffen hoe de kou buiten voelt als je niemand hebt bij wie je vanzelfsprekend naar binnen gaat. Dan is het ijskoud.
Zeker na kerst smaakt de vorst in de lucht naar herinneringen. Ik zou willen dat er iemand was om ze mee te delen. Iemand die wat vaker langskwam, zodat ik de herinneringen kan uitspreken. Het was lang niet zo erg om alleen te zijn als ik het aan iemand toe kon geven. Maar ik kan Marie en Guido niet blijven vragen om langs te komen. Zij moeten hun leven ten volle leven.
Ik wenste alleen dat ze nog konden genieten van een warme dag binnen, zoals ze vroeger konden. Zoals we rond kerst met zijn allen genieten van een stukje taart en een kop thee. We delen dan verhalen waar we de rest van het gaat geen tijd voor hebben.
Er klinkt gerammel bij de achterdeur. Ik kijk verwachtingsvol op, zoals ik altijd deed als Albert thuiskwam. Wie kan dat zijn? Niemand heeft me de belofte gemaakt om langs te komen.
‘Verrassing!’ Het is de stem van Guido. Al voor hij door de gang naar de woonkamer gelopen is, roept hij nog iets. ‘We hebben wat voor je, oma!’
Voorzichtig steek ik mijn voeten in mijn pantoffels en draai mijn stoel om. Linda en mijn dochter staan in de deuropening. Linda houdt een vierkante, witte doos voor zich uit. Het embleem van Bakkerij Wiels prijkt op de bovenkant.
‘Ik heb hard door moeten lopen hiermee,’ zegt ze met een flauwe glimlach. ‘De wind blies hem bijna uit mijn handen. Maar dat is het waard.’
Een paar tellen kan ik niets uitbrengen. Een golf van dankbaarheid doet mijn lippen in een glimlach rimpelen. Dat is het zeker waard.
‘Raad eens wat erin zit, oma,’ doorbreekt Guido de stilte. Hij pakt de doos uit Linda’s handen, zet hem op de tafel en opent hem. Vier roomsoezen prijken op een witte ondergrond.
‘Verrukkelijk.’ Als ik spreek merk ik dat ik nog steeds breed glimlach.
‘Ik pak de bordjes wel.’ Guido haast zich naar de kast waar alles staat wat er nog van mijn servies over is. In de loop van de jaren is er zoveel gesneuveld, eerst door de kinderen, daarna door de kleinkinderen. En eenvoudigweg door mijn eigen klunzigheid. Albert moest er altijd om lachen.
Marie en Linda schuiven stoelen bij en gaan zitten.
‘We hebben allemaal even moeten haasten,’ zegt Marie. ‘Anders waren we er al eerder geweest.’
‘Ach kind, dat maakt toch niet uit.’ De energie in mijn stem verrast me. Het is alsof het haardvuur in mijn hart plotseling opflakkert. Voor een moment voelt het als vanouds om bezoek te hebben.
Guido komt terug met de bordjes en zet ze op tafel.
‘Ben je niet meer op dieet, jongen?’ vraag ik hem.
‘Jawel.’ Guido recht zijn rug en bekijkt zijn torso. ‘Maar jij zei dat ik moest genieten, oma. Soms luister ik weleens naar je.’
Ik lach met Marie en Linda mee om zijn opmerking. ‘Je moet ook goed eten om warm te blijven,’ vertrouw ik Guido toe. ‘Het is buiten ijskoud.’
Maar bij mij binnen is het altijd warm. En als mijn familie de tijd vindt om hun werk en zelfs hun dieet voor mij opzij te zetten, houd ik het nog wel uit tot ik weer bij Albert ben. Voor mij hebben ze toch maar weer de kou getrotseerd.
Lieve Albert, ik ga me aan mijn eigen advies houden. Ik ga nog even genieten voor ik weer bij jou ben.
Ik vond ijskoud echt een heerlijk verhaal en hoop dat jullie er net zo van hebben genoten als dat ik heb gedaan!
Liefs, Melanie
*** Let op bloggen is een hobby voor mij, ik heb dan ook niemand die mijn teksten na kijkt op spelling want dat zou mij een paar 100 euro in de maand kosten. Ik heb dyslexie dus de kans is groot dat er hier en daar een spelfoutje in de tekst staat. Ik doe er alles aan om deze te voorkomen maar helaas is dat niet altijd mogelijk. ***