Kortverhaal: De eerste Draak geschreven door Kim ten Tusscher
Hey, lieve lezer van Mel’s Day. Het is alweer tijd voor een kortverhaal op zondag en wat voor een! De Eerste Draak geschreven door Kim ten Tusscher heeft namelijk ook nog eens een prachtige cover!
De Eerste Draak is dus een fantasie verhaal dat geschreven is door Kim ten Tusscher. Een auteur die misschien bij vele van jullie al wel bekend is. Kim heeft namelijk al 13 boeken op haar naam staan, verdeeld in 3 series en een losstaand boek. Maar alle boeken hebben eigenlijk wel een connectie met elkaar, want hoewel de series los van elkaar staan, spelen ze wel in dezelfde wereld. Alle informatie over de boeken van Kim kun je natuurlijk vinden op haar website kimtentusscher.com.
De eerste Draak
Slechts bijgestaan door het licht van een smalle maansikkel sloop Thibauld tussen de hutjes door. Hij omklemde het handvat van zijn dolk. Het wapen zat nog weggeborgen in de schede aan de riem die zijn lendendoek op de plek hield. Als hij het nu al trok, zou de glinstering van het lemmet zijn aanwezigheid misschien verraden. Thibauld was niet alleen, links en rechts van hem bevonden zich drie van zijn kameraden. Met hun donkere huid gingen zij net als hijzelf op in het duister van de nacht.
Aan de rand van het plein middenin het kamp, zakte hij door zijn hurken. Voor hem stonden twintig palen. Daaraan hadden de Hurath hun slachtoffers vastgebonden. Alleen vrouwen en kinderen, want zij waren in de ogen van de Hurath minder waard dan de mannen die in de mijnen het zware werk moesten doen. De handen van de gevangenen waren zo hoog boven hun hoofden vastgebonden dat ze nog net op hun tenen konden staan. Het bleke maanlicht streek langs de witte tunieken die ze droegen. Thibauld speurde naar een teken van leven: een rochelende ademhaling of een minieme beweging die verraadde dat iemand zijn gewicht overbracht op zijn andere been. Niets. Waren ze te laat?
De knoop in zijn maag trok strakker aan. De gevangenen hadden de hele dag in de brandende zon gestaan, zonder eten of drinken. Ik had vanochtend al moeten ingrijpen.
Thibauld had gedwongen toegekeken hoe de Hurath hun slachtoffers uit de groep hadden gepikt. Niet om iets wat zij zelf verkeerd hadden gedaan, maar om wat Thibauld en zijn volgelingen iedere nacht deden. Bij daglicht durfde Thibauld niet in te grijpen, want de Hurath waren zwaar bewapend en meedogenloos. Maar ’s nachts leidde hij het verzet. Het vrat aan hem dat hij zo heimelijk opereerde, maar hij was te bang voor de vijand om openlijk tegen hen in te gaan.
Hij nam de omgeving in zich op. Verwachtten de Hurath hem? Een huivering ging door hem heen. Als die me te pakken krijgen… Hij probeerde de gedachte weg te drukken, maar dat lukte niet. Zijn maag trok in een knoop. Als de Hurath hem gevangen namen, zou hun wreedheid een nieuw hoogtepunt bereiken, daar twijfelde hij niet aan.
Gisternacht had Thibauld een succesvolle aanval geleid. Het verzet had een langhuis waar de hoofdmannen verbleven in brand gestoken. Niet alleen waren de Hurath ernstig gewond geraakt – er waren naar verluid zelfs twee van hen gestorven – maar ook de meeste gereedschappen waren verwoest. Het werk in de mijn was noodgedwongen stilgelegd. Helaas was dat maar van korte duur. Tegen het einde van de middag waren er al nieuwe hoofdmannen en gereedschappen gearriveerd vanuit een naburig kamp. Morgen zou het werk gewoon weer hervat worden. De mensen zouden zelfs nog harder moeten zwoegen. De verloren dag moest immers worden ingehaald.
Thibauld balde zijn vuisten. Woede en schuldgevoel smeulden als een savannebrand door zijn aderen. Had het wel zin om het verzet vol te houden met deze gevolgen? Was hij niet net zo schuldig aan de ontberingen die zijn volk moesten doorstaan als de Hurath? De straffen waren immers een gevolg van wat hij deed. En veel nut hadden zijn acties tot nu toe niet gehad. Thibauld behaalde slechts kleine overwinningen. De represailles werden echter wel telkens heviger.
Het spijt me. Echt. Maar opgeven was ook geen optie. Hij liet zich niet willoos tot slaaf maken!
Van jongs af aan droomde Thibauld al over hoe zijn toekomst eruit moest komen te zien. Hij wilde een vrouw, een gezin. Er leek hem niets mooiers dan zijn eigen zoons en dochters grootbrengen. Om iets van hemzelf door te geven aan de volgende generaties. Maar in de wereld die sinds een paar jaar zijn werkelijkheid was, wilde hij geen kinderen grootbrengen. Zijn nakomelingen verdienden beter. Iedereen verdiende beter. Ik heb jullie niet vastgebonden. Het waren die rotzakken.
Verderop klonk de roep van een roofvogel. Thibauld herkende de kreet als die van Hadumar, een van zijn vrienden. Hadumar stond op de uitkijk en liet op deze manier weten dat het veilig was om door te gaan.
Thibauld kwam overeind, schikte de draagriem van zijn waterzak beter over zijn schouder en sloop verder. Het duurde niet lang voor hij de eerste gevangene bereikte. Thibauld trok zijn dolk, sloeg zijn arm om het middel van de vrouw en sneed het touw om haar polsen door. Ze klapte voorover. De zwaarte van de vrouw overviel hem en Thibauld verloor zijn greep op haar. Ze smakte met een plof tegen de grond. Ze kreunde zelfs niet.
Een naar voorgevoel morrelde in zijn buik. Thibauld boog voorover en drukte zijn vingers tegen haar halsslagader, maar vond geen hartslag. Vervolgens bracht hij zijn wang vlak boven de mond van de vrouw in de hoop een zuchtje ademhaling te voelen. Weer niets. Thibauld schudde aan het lichaam en boog nog wat verder voorover. Haar gebarsten lippen schuurden langs zijn wang. Ze vertoonde geen enkel teken van leven.
We zijn te laat. Thibauld kwam overeind. Er werden meer mensen van de paal gehaald door zijn kameraden. De doden lieten ze liggen.
Was dit het wel waard? Waarom vocht hij nog tegen de Hurath? Waarom trok hij niet gewoon weg? Een gezin kon hij ook elders stichten, ver weg van deze waanzin.
Ik laat me niet wegjagen! Dit was zijn land. Hij was hier geboren en getogen. Hier, waar hij ieder bosje, ieder beekje en iedere glooiing in het landschap kende, wilde hij zijn bloedlijn voortzetten. Zijn familie was hier diepgeworteld. Hij liet zich dit niet ontnemen door een stel nieuwkomers dat dacht dat het verheven was boven Thibaulds volk!
Ik zal ze leren.
Verderop hield iemand een waterzak tegen de lippen van een van de gevangenen. Er waren dus nog wel overlevenden. Thibauld liet de dode vrouw achter en ging voort.
Pas bij de derde paal had hij geluk. De ademhaling van de vrouw was zwak, maar ze leefde nog! Thibauld trok de riem van zijn waterzak over zijn hoofd. Hij druppelde wat water op haar lippen.
Ze liet een klagend geluidje horen.
‘Je bent veilig,’ fluisterde hij. ‘Ik haal je hier weg.’
Hij sneed de witte tuniek van haar lichaam. De kleur zou te veel opvallen tijdens hun vlucht. Daarbij was het ook een teken van de onderdrukking. Thibaulds volk had tot de komst van de Hurath nooit wit gedragen. Het was altijd al de kleur van de dood geweest. Misschien wisten de Hurath dat en hadden ze daarom deze kleding voorgeschreven. Thibauld twijfelde er niet aan dat het effect had gehad op zijn mensen. Dat ze diep van binnen hadden geloofd dat hun leven was geëindigd en ze zich daardoor nauwelijks hadden verzet.
Hij verfrommelde de vodden en smeet die van zich af. ‘Je bent bevrijd van het juk van de vijand. Je hebt je leven terug.’
Een schelle fluittoon verscheurde de nacht. Hadumar liet weten dat er gevaar dreigde. Thibauld tilde de vrouw over zijn schouders en kwam vlug overeind. De waterzak bungelde aan zijn arm. Bijna alle gevangenen waren ondertussen van de palen gehaald, maar verderop hing nog iemand. Een kind. De afstand tussen Thibauld en hem was slechts een paar passen groot.
Hij aarzelde, zijn blik vastgekleefd aan de jongen en zijn hartslag beukend tegen zijn borstkas. Thibauld wist dat hij moest maken dat hij wegkwam. Als de Hurath hem te pakken kregen, stond hem iets nog veel verschrikkelijkers te wachten dan wat deze mensen vandaag was overkomen. Hij moest het jongetje achterlaten om zichzelf en deze vrouw te redden.
Hadumars roep klonk nogmaals, nu dwingender. In de verte was nu ook geschreeuw van de Hurath hoorbaar.
Thibauld greep de vrouw op zijn schouders steviger vast. Hij zette een stap naar achteren en probeerde zijn blik los te scheuren van de jongen. Nog een pas. Ik moet hier weg.
Hij kon het niet.
Thibauld rende naar het kind, de adrenaline gierde door zijn lijf. Dit is zo stom. Hij zou worden gepakt. Deze reddingsactie werd zijn ondergang. Hij zou eerst dagenlang gemarteld worden en daarna vermoord.
Met een snelle uithaal sneed hij het touw los. De jongen gleed op de grond. Thibauld had geen tijd om te onderzoeken of hij nog leefde of om zijn tuniek uit te trekken. Hij stak zijn dolk weg, greep de bovenarm van de jongen en sleepte hem achter zich aan terwijl hij op de vlucht sloeg. In zijn ooghoeken zag hij bleke schimmen. De aanblik van de Hurath jutte hem nog verder op.
Een fluittoon klonk van rechts. Hadumar leidde hem. Thibauld bedacht zich geen moment en boog af.
Het duurde niet lang of Hadumar dook naast hem op. ‘Ben je gek geworden? Je moest vluchten op mijn teken. Dat was de afspraak.’
Ik kon hem niet achterlaten. Thibauld hijgde te erg om hardop te antwoorden.
Hadumar nam de jongen over en hees die op zijn schouders. ‘Volg me.’
Thibauld rende achter hem aan tussen de hutjes door. De tuniek van de jongen fladderde met iedere stap die Hadumar zette. De witte stof weerkaatste het maanlicht. Het zou de Hurath geen enkele moeite kosten om hen te volgen. Hij overwoog om een hutje binnen te gaan, maar verwierp het idee ook meteen weer. Binnen was het ook niet veilig. Er was een grote kans dat de mensen hem niet zouden verbergen, maar zouden uitleveren uit lijfbehoud.
Rondom het kamp lag een kaal stuk land. Daar eenmaal voorbij was de begroeiing. De grot waar de verzetsstrijders hadden afgesproken, lag nog een flink eind weg.
Achter hem klonk geschreeuw. Hadumar versnelde zijn tempo. Een zoemende toon naderde hen.
‘Pijl!’ Thibauld dook al rennend in elkaar.
Hadumar zwenkte net op tijd naar links. De pijl vloog rakelings langs hem heen.
Nog een paar meter en ze hadden het kale stuk overbrugd. Thibauld hijgde. Zweet sijpelde langs zijn lichaam. Hij voelde hoe hij de greep op de vrouw begon te verliezen. Haar arm kwam vrij en sloeg op het ritme van zijn passen tegen zijn rug. De tijd leek te vertragen terwijl de voetstappen achter hem in hetzelfde tempo door stampten. We gaan het niet redden.
Maar toen was er het gras. De halmen sloegen tegen Thibaulds gezicht en geselden zijn blote huid. Hadumar ging langzamer lopen. De grond was hier ongelijk en het was gemakkelijk om ergens over te struikelen.
‘We gaan naar het oude jagersbosje,’ fluisterde Hadumar.
Thibauld knikte. Hij kende de plek. Doornenstruiken stonden er in een cirkel, vermoedelijk ooit aangeplant om er te kunnen schuilen voor roofdieren.
Achter hen klonken geagiteerde stemmen. Thibauld kon de taal van de Hurath niet verstaan, maar de toon vertelde genoeg. Ze waren niet van plan om op te geven.
***
‘Maak je zo klein mogelijk,’ fluisterde Hadumar.
Ze doken de schaduwen van de bosjes in. Thibauld liet de vrouw van zijn schouders glijden. Hij tastte naar haar nek. Haar hart klopte nog. Hij druppelde wat water op haar lippen en nam zelf een paar flinke slokken. ‘Hoe is het met de jongen?’
‘Hij leeft.’ Hadumar ontdeed het kind van de witte tuniek propte die vlug tussen de pollen gras.
Thibauld zuchtte van opluchting. Hij had de jongen gered. Maar als ze hier niet veilig wegkwamen, was het voor niets geweest.
Hadumars ogen vingen kort het maanlicht. Hij gebaarde naar links en legde toen zijn vinger tegen zijn lippen. Het duurde niet lang voor Thibauld de Hurath hoorde. Hij ging plat op de grond liggen. Hopelijk zou het donker hem verbergen en hielden de prikkelbosjes ook deze roofdieren op afstand.
De voetstappen kwamen dichterbij. De Hurath naderden van meerdere kanten. Thibauld kneep zijn ogen samen. Zijn hand gleed als vanzelf naar de dolk aan zijn riem. Als ze hem vonden, zou hij vechten tot het einde. Hij zou er zoveel mogelijk vellen, voor hij zelf viel. Hij stierf liever hier in een gevecht dan aan een paal op het plein.
De vrouw slaakte een kreetje. Meteen stopten de voetstappen. Thibauld legde zijn hand over haar mond. Haar ademhaling verwarmde het kuiltje aan de binnenzijde van zijn hand. Ze probeerde haar hoofd weg te draaien.
‘Sst,’ fluisterde Thibauld. ‘Ik houd je veilig.’
De vrouw sloeg zwak naar hem.
De Hurath kwamen dichterbij. Sneller, meer doelgericht. Ze wisten nu waar ze hen moesten zoeken. Thibaulds hartslag versnelde en joeg de angst door zijn lijf. Al zijn zintuigen stonden op scherp. De haartjes op zijn armen gingen overeind staan.
Er hing een vreemde geur in de lucht, alsof een onweer ieder moment kon losbarsten. Thibaulds blik gleed naar de maansikkel. Het was nog steeds een heldere nacht zonder wolken, al leek er wel een soort glinstering in de lucht te hangen. Een beetje zoals hete lucht die boven de savanne trilde. Thibauld verbaasde zich erover. Het zal de spanning zijn. Die deed gekke dingen met hem.
Hij kon de Hurath nu zien, spookachtig verlicht door de maan. Ze deden Thibauld altijd denken aan hyena’s. Hun gestalten iets in elkaar gedoken, de rug gekromd in een bochel. Hun haar kwam zelfs overeen met de vacht van de aaseters: lichtbruin en steil. Alleen de vlekken ontbraken.
De mannen waren de schuilplaats op zo’n twee meter genaderd. Thibauld geloofde niet langer dat ze ongezien zouden blijven. Zijn lijf glom van het zweet, dat viel op. Of misschien zou de vrouw nog een kreet slaken.
Een van de Hurath keek hem recht aan. Thibauld kromp ineen onder de priemende blik. De angst verlamde hem. Wat moest hij doen?
Hij had de Hurath meteen al eng gevonden met hun vreemde uiterlijk. Hij had zich in het begin zelfs afgevraagd of ze wel menselijk waren. Dat hun huid de kleur van de dood had, voorspelde in zijn ogen alleen maar onheil. Thibauld had zijn mensen gewaarschuwd, maar niemand geloofde hem. Nee, ze hadden medelijden gehad met de nieuwkomers die zo ziekelijk oogden. Ze hadden de deuren van hun hutten geopend en hun eten met hen gedeeld. Ondanks de warme ontvangst hadden de Hurath Thibaulds mensen al snel onderworpen om hen vervolgens te dwingen tunnels te graven. Inmiddels was duidelijk waarom, diep in de aarde bevonden zich grondstoffen die voor de Hurath heel belangrijk waren.Thibauld had geen idee waar de opbrengst van de mijnen voor werd gebruikt, maar hoe konden stenen meer waard zijn dan een mensenleven?
Thibauld wachtte op het moment dat de man zijn kameraden zou roepen. Dat ze zich bovenop hem zouden stortten. Hij verstevigde de greep om zijn dolk.
De man stapte het cirkelbosje binnen. De lucht rimpelde. Hij trapte Thibauld tegen zijn zij. Thibauld kreunde.
De andere Hurath riepen iets naar hem. Thibauld werkte zich op zijn hurken. Hij wilde verder omhoog komen, maar het was alsof iets hem tegenhield. Hij probeerde uit te halen met zijn dolk. Zijn hand duwde tegen iets onzichtbaars. Er zat een barrière tussen hem en zijn vijand.
We zijn verdoemd! De Hurath hadden een magiër bij zich die hem nu gevangen hield. Paniek gierde door zijn lijf. Hij haalde nog eens uit. De barrière gaf iets mee, maar Thibauld kwam er niet doorheen.
De man wierp nog een blik op hem. Er was verwarring leesbaar op zijn gezicht. Toen schudde hij zijn hoofd, antwoordde zijn kompanen en liep weg. Eenmaal buiten de cirkel van doorns versnelde hij zijn pas om zich bij de groep te voegen.
Thibauld liet zich op zijn billen vallen. Hij snapte er helemaal niets van. Ze waren toch ontdekt? Waarom gingen de Hurath dan verder?
‘Wat betekent dit?’ vroeg hij.
Hadumar haalde zijn schouders op. Hij keek al net zo verbijsterd. Hij ging staan en draaide een rondje. Toen wees hij.
Drie gestalten naderden hem. Doelgericht. Er bestond geen twijfel over dat ze wisten dat Thibauld en Hadumar hier waren.
Thibauld sprong overeind, niet langer tegengehouden door iets wat hij niet kon zien. ‘Staan blijven,’ siste hij.
‘Kalm, Thibauld,’ zei een vrouwenstem. ‘We zijn gekomen om jullie te helpen.’
Ze wist zijn naam. Thibauld probeerde te bedenken wat dat betekende. Had hij een reputatie bij de Hurath? Maar waarom hadden ze hem dan niet allang opgepakt?
Een lichtje vlamde op. De vrouw liet dat boven haar handpalm zweven. Magie.
Thibauld werd gegrepen door haar verschijning. Ze was lang, langer dan hij was, maar haar gezicht leek dat van een meisje. Ze was in bloemen gehuld en een zoete geur dreef voor haar uit. Thibauld werd er duizelig van.
Achter haar liepen een man en een vrouw. De man droeg een wapenrusting en een enorm zwaard. De vrouw leek ongewapend en had sobere kleding aan, maar ze straalde iets uit dat je met haar ook maar beter niet kon sollen.
Het drietal had hen nu bereikt. De voorste vrouw hurkte bij de gevangene die Thibauld als eerste had gered. De split van haar jurk viel daardoor open. Een paar vliegen vlogen weg. De zoete geur werd overschaduwd door de geur van rotting. Ze legde een hand op het voorhoofd van de gewonde vrouw en prevelde onverstaanbaar.
‘Wie zijn jullie?’ vroeg Hadumar.
‘Dit is Wardan,’ de gewapende man wees naar zijn metgezel, ‘ik ben Wigg en dat is…’
‘Gaja,’ fluisterde een vrouwenstem. ‘Is dit echt? Ben ik gestorven?’
Thibauld keek naar de vrouw die hij van de paal had gehaald. Ze zat rechtop. Aan niets was te merken dat ze er net zo slecht aan toe was geweest.
‘Je bent niet dood, je leeft.’ De vrouw die Gaja was genoemd, schoof door naar het jongetje. ‘Het leven is aan mij om te geven of te nemen. Ik schenk je het leven,’ fluisterde ze terwijl ze haar hand over zijn lichaam liet glijden. Hij slaakte een zucht en begon te bewegen.
Gaja, Wigg en Wardan. Thibauld had wel eens van hen gehoord. Ze waren drie van de twaalf Goden die de wereld en de mensheid hadden geschapen. Hij bestudeerde hen wat beter. Geloofde hij echt dat er drie Goden tegenover hem stonden? Iedereen kon wel iets dergelijks beweren. Dat Gaja kon genezen, zei ook weinig. Er waren ook gewone magiërs die deze vorm van magie bezaten.
Gaja kwam overeind en glimlachte Thibauld toe. Ze had niet langer het gezicht van een jong meisje, maar dat van een oude vrouw. Haar blik gleed dwars door hem heen, alsof ze ineens al zijn geheimen wist.
Thibauld trilde. Hij wist niet wat hij met de situatie aan moest. Hij wilde op zijn hoedde blijven, maar haar aanwezigheid maakte zijn knieën slap.
Hadumar knielde neer. ‘Verhevenen.’
Thibauld aarzelde, maar bleef toch staan. Hij moest het eerst zeker weten. ‘Wat komen jullie doen?’
‘Onze prioriteit was om jullie te redden. Zonder ons ingrijpen, zouden jullie zijn ontdekt.’
Hij besefte dat ze sprak over de man die hem had aangekeken. Thibauld wreef over zijn ribben. Die waren nog steeds gevoelig. ‘Hij zag ons niet?’
‘Inderdaad. Wardan heeft zijn perceptie veranderd. Voor hem waren jullie een paar stenen. Zo zagen jullie eruit en jij voelde zelfs zo. Het bracht hem in verwarring, want hij wist zeker dat jullie daar moesten zitten. Maar hij zag niets bijzonders.’
‘Ik wed dat ze zich nu nog afvragen hoe jullie ineens hebben kunnen verdwijnen,’ lachte Wardan hard.
‘Sst,’ siste Thibauld. ‘We weten niet of ze nog in de buurt zijn.’
Wardan haalde haar schouders op. ‘Ze zullen ons niet opmerken zo lang mijn bescherming overeind staat. Geen mens prikt daar doorheen.’
‘En anders ben ik er nog.’ Wigg streelde liefkozend de pommel van zijn zwaard. Het leek alsof hij wedijverde met Wardan.
Gaja liep nu zonder vrees op Thibauld af. Haar geur, nee alles aan haar, maakte hem misselijk. Thibauld richtte zijn dolk op haar. Hij merkte dat zijn hand trilde.
‘Rustig toch, Thibauld. Als we jullie iets hadden willen doen, hadden we dat allang gedaan. We komen met goede bedoelingen.’ Gaja legde haar hand op zijn schouder. Haar warmte was troostend. ‘We hebben je in de gaten gehouden. Je bent zo dapper. Kijk alleen maar naar deze mensen. Jij hebt hen met gevaar voor eigen leven gered. Zonder jou zouden ze zijn gestorven.’
De warmte verspreidde zich verder door Thibaulds lijf. Na de kritiek die hij op zichzelf had gehad, boden haar woorden troost.
Hij schudde haar hand van zich af. Ze betoverde hem met haar woorden. Blijf scherp.
‘Het is niet juist wat de Hurath doen,’ vervolgde Gaja. Haar adem streek met ieder woord langs zijn wang. ‘Helaas zijn jullie aan de verliezende hand. Wat jullie vannacht hebben gedaan, krijgt morgen een vervolg. Weer meer mensen die op een vreselijke manier worden gestraft.’
Thibauld knikte. Hoewel hij haar hand niet meer voelde, zette haar warme stem zich vast in zijn lijf. De betovering ging door. Hij kneep zijn ogen dicht in de hoop dat een deel van de betovering weg zou gaan als hij haar niet meer aankeek. Maar het tegenovergestelde was het geval. Het leek alsof alleen hij en zij er nog waren. Hij wist heel zeker dat ze hem niet meer aanraakte, toch gleed haar aanwezigheid langs zijn lijf. Een beroering zoals hij nog nooit had ervaren. Hij sidderde, van verlangen naar geborgenheid. Het besef kwam hard aan. Sinds de Hurath waren gekomen, had hij zich geen moment meer veilig gevoeld. Maar Gaja beloofde, niet alleen met woorden, maar vooral met de energie die ze uitstraalde, dat ze hem zou beschermen.
Zijn benen werden slap. Thibauld opende vlug zijn ogen, maar dat hielp niet om zijn evenwicht te bewaren. Hij liet zich op zijn knieën vallen. Gaja legde een hand tegen zijn achterhoofd en trok hem tegen zich aan. Zijn wang rustte tegen haar dijbeen, de bloemen op haar kleding voelden zacht. Een zware deken van vermoeidheid viel over Thibauld heen. Hij liet de dolk vallen.
‘Wij zijn gekomen om het te eindigen,’ zei Gaja troostend.
‘Gaan jullie de Hurath verslaan?’ vroeg Thibauld. Het is voorbij. Ik hoef niet meer te vechten.
‘Niet direct,’ zei Wigg. ‘Wij zullen jullie de macht geven om te winnen.’
‘Waarom doen jullie het niet zelf?’
‘We willen jullie iets bieden waardoor jullie en de generaties na jullie dergelijke aanvallen kunnen weerstaan,’ antwoordde Wardan. ‘We zullen er misschien niet altijd zijn als de situatie erom vraagt.’
‘We zijn dankbaar dat jullie zijn gekomen,’ zei Hadumar. ‘Hoe kunnen jullie ons helpen?’
‘Laten we gaan zitten,’ zei Gaja.
Ze duwde Thibauld een beetje van zich af en nam soepel naast hem plaats. Ze bekeek hem nieuwsgierig. Tientallen rimpels gaven haar gezicht het gezag van een stamoudste. ‘Ik zie zoveel in jou wat de mensen zo bijzonder maakt. Moed, medeleven. Jij grijpt het leven met beide handen vast en probeert de wereld mooier te maken. Je hebt niet de krachten van ons Goden, maar wel de visie.’
Thibauld sloeg zijn ogen neer. Het compliment overweldigde hem.
‘Maar de dieren hebben ook krachten in zich die jullie tot nut kunnen zijn. Stel je eens voor dat Hadumar zou kunnen vliegen als een Adelaar en diens scherpe blik zou hebben. Hij zou de vijand nog beter in de gaten kunnen houden.’
‘Helaas kan ik dat niet,’ zei Hadumar.
Thibauld keek op.
Gaja glimlachte geheimzinnig. ‘En jij, Thibauld, jij vecht met de onverschrokkenheid van een Draak. Maar een natuurlijk pantser heb je niet, en ook geen vuur dat je kan helpen.’
Thibauld moest over haar woorden nadenken. Hij kende draken, maar zag hen meer als een vijand dan als een hulpmiddel. Draken vraten te veel, waardoor er te weinig overbleef voor mensen. Door hun vuur brandden regelmatig hele delen van de savanne af. Ze gebruikten het om te jagen – de vlammen joegen de dieren in de gewenste richting – maar ze hielden daarbij nooit rekening met de mensen. Hij had ooit de resten van een platgebrand dorp gezien. Wat er met de bewoners was gebeurd, wist hij niet. Misschien ook wel geëindigd als drakenvoedsel.
Toch plantten haar woorden ook een zaadje. Hij kon zich best voorstellen dat een draak korte metten met de Hurath zou maken. Zij verdienden geen enkele genade.
‘Daarom zijn we hier,’ zei Gaja. ‘Om de krachten van mens en dier in jullie te verenigen.’
Een huivering gleed langs Thibaulds ruggengraat. ‘Wat?’
‘We maken van jou een Drakenmens, Thibauld,’ zei Gaja vastberaden. ‘Hadumar wordt een Adelaar. En we zullen meer mensen uit jouw groep deze gave geven, passend bij de kwaliteiten die zij hebben en de rol die ze hebben gespeeld in de strijd tegen de Hurath.’
Ik word een Draak? De betekenis drong nauwelijks tot Thibauld door. ‘Hoe?’
‘Wij zijn de Goden, wij kunnen de schepping veranderen. Dit is ons geschenk aan jullie.’
Thibauld staarde naar zijn handen. Hij probeerde zich voor te stellen dat hij klauwen had. ‘Ik… een draak?’ Wilde hij dit wel? Gaja leek zich dat niet af te vragen.
‘Niet zoals de bestaande draken,’ zei Wigg. ‘Je zult op de eerste plaats een mens blijven. Maar als de situatie erom vraagt, zul je de krachten van de Draak kunnen aanwenden.’
Thibauld liet een zucht ontsnappen. Hoe haalde ik het in mijn hoofd dat ik echt zou veranderen? Het idee was bespottelijk. ‘Als een gidsdier.’
‘Nee, fysiek,’ zei Wigg. ‘Jij zult werkelijk in een Draak kunnen transformeren en Hadumar in een Adelaar. Zoals Gaja al zei: de kwaliteiten van mens en dier verenigd in één wezen.’
Thibauld sloeg zijn armen over elkaar, zijn vuisten onder zijn oksels geklemd. Dat wat de Goden voorstelden, was een wezenlijke verandering. Hij moest zijn menszijn opgeven. Maar dan kunnen we wel winnen. Was dat het offer waard? Hoe moest hij die vraag beantwoorden, als hij niet wist wat het offer inhield? Het vooruitzicht dat hij deels bij die roofdieren zou horen, maakte hem misselijk. Hoor ik dan ook nog wel bij de mensen?
‘Ik weet niet of ik dat wel wil,’ zei Hadumar.
Gaja fronste haar wenkbrauwen en wisselde een blik uit met Wigg. Toen keek ze Hadumar aan. ‘Wij hebben besloten, dit is zoals het zal zijn. Het is nodig om de Hurath te verslaan en de stabiliteit op de wereld te herstellen. Jullie begrijpen het niet, maar deze oorlog zal de toekomst van alle mensen en van de wereld beïnvloeden.’
Haar woorden wakkerden een verzet in Thibauld aan. De toon die de Gaja aansloeg, leek veel te veel op die van de Hurath. Hun wil was wet.
Hadumar sloeg zijn armen over elkaar. ‘Kies een ander.’
Gaja leek het te overwegen, maar schudde toen haar hoofd. ‘Er is geen ander. We hebben hier goed over nagedacht. Jullie zijn uitgekozen voor deze taak. Vertrouw ons, het is niet zo erg als jij nu denkt. Dit is de wijze. Wij hebben bepaald.’
Iedere spier in Thibaulds lijf zette zich schrap. Hij haatte het dat anderen hem onderwierpen en hun wil oplegden. Hij pikte het niet van de Hurath, waarom dan wel van dit drietal? Hij wist helemaal niets van hun beweegredenen.
Maar hij had wel een idee wat de Hurath wilden bereiken. Zijn mensen reduceren tot niets meer dan levende doden, alleen nog bestaand bij de gratie van hun onderdrukkers. Als er geen einde kwam aan hun overheersing zouden hij en de familie waar hij van droomde nooit veilig zijn. En hij wilde zijn ongeboren kinderen niet blootstellen aan een dergelijk lot. Gaja had gelijk. Dit ging niet alleen over de mensen die nu leefden, maar over alle generaties na hen.
Hij kreeg nu de kans om het een halt toe te roepen. Thibauld haalde diep adem. ‘Ik accepteer dit aanbod. Doe het.’
‘Thib…’ fluisterde Hadumar.
‘Ik kan niet anders, Hadumar. Ik heb gezworen de Hurath te verslaan. Ik zal niet met mezelf kunnen leven als ik deze kans laat schieten.’
‘Je weet niet eens wat dit aanbod van hen inhoudt. Misschien is dit het einde van jou… van ons.’
Thibauld boog zijn hoofd. Hadumar verwoordde zijn eigen angsten. Toen keek hij zijn vriend aan. ‘Misschien wel, maar toch moet ik dit doen.’ Hij knikte naar Gaja. ‘Doe het.’
Er brak een glimlach door op haar gezicht. De rimpels verdwenen en naast hem zat weer een jong meisje. ‘Ik wist dat we op je konden rekenen. Je hebt je moed al bewezen. Ik zal me over jou ontfermen.’ Zonder nog te dralen, zette ze haar handen tegen de zijkanten van zijn hoofd. Haar wijsvingers drukten pijnlijk tegen zijn slapen. ‘Dragi, i oest sprach.’
Het was alsof Thibauld viel. Alleen de druk op zijn slapen verdween niet. Gaja had hem nog stevig vast. Hij graaide om zich heen tot zijn handen haar polsen vonden.
***
Ineens kwam hij weer tot stilstand. Thibauld boog zijn hoofd en bleef met gesloten ogen en op zijn knieën zitten. Hij was misselijk. Hij duwde zijn vuisten tegen zijn maag in een poging te kalmeren. Hoewel hij niet langer viel, voelde het alsof de wereld om hem heen draaide.
‘Is dit de man die jullie hebben gekozen?’ vroeg een zware stem. De bromtonen resoneerden door Thibaulds lijf.
‘Ik had meer van hem verwacht.’ Dat was een ander, wellicht een jonger persoon.
‘Misschien moeten we hier toch niet mee instemmen. Het is een verloedering van ons ras.’ Was dat weer iemand anders?
‘Thibauld is de juiste man om een brug te slaan tussen de mensen en jullie,’ zei Gaja. ‘En vergeet niet. Het is ook jullie wereld die op het spel staat.’
‘Wij hebben de hulp van de mensen niet nodig,’ gromde iemand. ‘We zijn draken!’
Eindelijk vond Thibauld de moed om op te kijken. Een ijsblok viel in zijn maag. In een cirkel om hem heen stonden wel twintig draken. Ze torenden boven hem uit. Thibauld had wel eens draken gezien, hoog in de lucht, maar dat waren er op z’n meest drie tegelijkertijd.
Met open mond keek hij de kring rond. Wat waren er veel verschillende soorten! De zwarte en bruine draken waren de grootsten. Zij zagen eruit zoals hij zich deze beesten altijd had voorgesteld. Maar er waren ook witte, waarvan de schubben haast doorschijnend leken en zelfs draken met veren in plaats van een gehard pantser. De gevederde draken hadden de meest uitbundige kleuren. Ze deden Thibauld denken aan papegaaien. Er dan waren er ook nog draken zonder vleugels, die desondanks zweefden in de ruimte. Waar ben ik eigenlijk? Nu pas verlegde Thibauld zijn blik naar de wereld achter de draken. Een dikke mist onttrok alles wat daar was aan zijn zicht.
Is dit wel echt?
Het voelde echt. De dreiging die de draken uitstraalden, was zo reëel als maar kon. Thibauld tastte naar de schede aan zijn riem, maar zijn dolk was er niet. ‘Verdomme.’
Een bruine draak lachte. ‘Een wapen had je toch niet kunnen helpen, kereltje.’
Thibauld wierp een blik op Gaja. Had ze hem erin geluisd? Hij had zich geen moment afgevraagd of ze misschien niet aan de kant van de Hurath stond. Stomkop.
‘Houd op, Tau-Taral,’ zei de Godin. In haar gelaat schemerde nu ook iets draaks door. ‘Thibauld is misschien een mens, maar hij verdient jullie respect. Ik heb het allemaal al uitgelegd en jullie hebben ingestemd. Dit is niet het moment om weer te gaan twijfelen. We hebben afspraken gemaakt.’
‘Dat hebben we,’ zei een zwarte draak. ‘En daar zullen we ons aan houden.’
Tau-Taral boog zijn hoofd. ‘Je hebt gelijk, Sigur-Dhur.’
De eerbied was tot de zwarte draak gericht. Was die de leider van de draken? Misschien wel hun God? Hebben draken Goden?
Ik mag me niet laten afleiden. Dit is te belangrijk.
Sigur-Dhur kwam dichterbij. ‘Besef je wat Gaja met je wil doen?’ Zijn adem was heet.
Thibauld week naar achteren. Hij voelde zich zo nietig, zo kwetsbaar. ‘Ze is van plan een Drakenwisselaar van me te maken.’
‘Waarom ga je daarin mee?’
‘Om mijn volk te kunnen beschermen.’
Tau-Taral snoof. ‘Niemand is zo nobel om zichzelf op te offeren voor het algemeen belang. Er is altijd ook een egoïstischere reden.’ Hij kwam wat dichterbij. ‘Waarom ga jíj erin mee, mens? Wat wil jíj winnen?’
Thibauld probeerde niet ineen te krimpen. Hij vertrouwde de bruine draak niet, maar hij zou dat voor geen goud laten blijken. Het was net alsof hij tegenover de Hurath stond. Dan moest hij ook doen alsof hij van niets wist.
‘Nou?’ drong Tau-Taral aan.
‘Wat ik zeg: ik wil mijn mensen beschermen. Niet alleen deze generatie, maar vooral de generaties van de toekomst.’
Tau-Taral bekeek hem kritisch. Ondertussen trok hij zijn bovenlip iets omhoog, zo zijn scherpe tanden onthullend.
‘Je maakt hem nerveus, Tau,’ zei een gevederde draak. ‘Hij vecht voor zijn jonkies, iets wat jij zou moeten begrijpen. Het ei van jou en je vrouwtje komt binnenkort uit, toch?’
Tau-Tarals ogen begonnen te glinsteren. ‘Nog een paar dagen.’ Hij wierp weer een blik op Thibauld. ‘Ik zou alles doen om mijn jong te beschermen.’
Thibauld knikte. Het leek hem beter om niet te vertellen dat hij nog helemaal geen kinderen had.
‘Snap je de gevolgen van wat er gaat gebeuren?’ vroeg Sigur-Dhur.
Een waarschuwende rilling gleed langs Thibaulds rug. Hij bestudeerde de zwarte draak die voor hem stond en probeerde zich een voorstelling te maken van zichzelf als eenzelfde wezen. Dat lukte niet. Schoorvoetend schudde hij zijn hoofd. ‘Die zijn niet te bevatten tot ik het heb ervaren.’ Hij rechtte zijn schouders. ‘Maar ik ben bereid de consequenties te aanvaarden.’
De dieprode ogen van de draak glinsterden. ‘Dat is het enige juiste antwoord. Het is ook niet te bevatten voor een mens. Ik vraag me zelfs af of een mens het fysiek en mentaal wel aankan om dit te ondergaan, maar Gaja is zeker van haar zaak. Ik zal je leren hoe je contact met me kunt opnemen en je begeleiden. Je zult het nodig hebben.’
Thibauld slikte. Toen neeg hij zijn hoofd. ‘Dank je wel.’
‘Laten we beginnen,’ zei Sigur-Dhur. ‘Gaja, ga je gang.’
Gaja maakte een paar handgebaren. Ineens had ze een kommetje vast. Ze stak de drie middelste vingers van haar linkerhand erin. Toen ze die er weer uithaalde, droop er iets zwarts van haar vingertoppen. Ze duwde die tegen Thibaulds voorhoofd. De pasta voelde koud aan. Gaja liet haar middelvinger over zijn neusbrug glijden en vervolgens over zijn lippen, kin en hals tot ze bij het kuiltje tussen zijn sleutelbeenderen aankwam.
Opnieuw doopte ze haar vingers in de verf. Haar koude aanraking gleed over Thibaulds borstkas. Ondertussen prevelde ze spreuken in een taal die Thibauld niet verstond. Het klonk als langzaam zingen. Hij probeerde te zien wat voor tekeningen de pasta achterliet, maar meer dan vlekjes en strepen zag hij niet.
Een tinteling verspreidde zich door zijn borst en verdreef de kou. Thibauld sloot zijn ogen en laafde zich aan de warmte.
Maar ineens laaide een vuur op in zijn binnenste. Zijn bloed begon te koken. Hij probeerde zijn armen te heffen om Gaja weg te duwen. Hij moest ontsnappen, weg van hier. Maar zijn lijf gehoorzaamde hem niet. Hij was verlamd en kon niet anders dan voelen dat haar hand nog verder omlaag gleed, langs zijn linkerbeen en vervolgens via de rechter weer omhoog naar zijn armen. Het vuur verteerde hem van binnen.
‘Stop!’ Hij wist niet of hij het hardop zei of alleen maar dacht.
‘Ik ben bijna klaar.’ Gaja’s stem klonk mijlenver weg.
Thibauld knieën begaven het en hij zakte naar de grond. Ze rolde hem op zijn buik en beschilderde zijn rug. Het was gek dat hij zich daar bewust van was terwijl het voelde alsof hij alleen nog uit vuur bestond. Thibauld schreeuwde.
Plots trok een koude golf door zijn lijf. Hijgend bleef Thibauld liggen, tranen stroomden over zijn wangen.
Gaja zat naast hem. Ze streek met haar rechterhand zijn haren naar achteren. ‘Dit heb je dapper doorstaan. Neem een moment om bij te komen voor we verdergaan.’
‘Komt er… nog meer?’
Ze knikte.
Thibauld drukte zijn gezicht tegen de grond. Hij voelde zich anders. Er sluimerde iets in hem wat er eerder nog niet was geweest. Was hij het zelf wel die in een Draak zou kunnen veranderen? Of was hij bezeten door een geest die hem zou overnemen?
Het duurde niet lang of Gaja trok hem half overeind. Thibauld viel slap tegen haar aan. De draken keken op hem neer. Uit hun uitdrukkingen kon hij niets opmaken. Trillend veegde Thibauld zijn tranen weg. De draken zouden het vast afkeuren dat hij zich had laten meeslepen door de pijn.
‘De eerste stap is volbracht,’ zei Gaja. ‘Dit is je wisselamulet.’ Ze tikte op de hanger die Thibauld droeg. Wanneer had ze hem die omgedaan? Hij had er niets van gemerkt.
Thibauld pakte de ronde amulet vast en bestudeerde die. In het zilver was de kop van een Draak gegraveerd.
‘Met de wisselspreuk wordt een band gesmeed tussen wisselaar en mentor. Ik heb de draken moeten beloven dat alleen zij de Drakenmensen mogen laten transformeren. Het is een maatregel die jouw nakomelingen zal beschermen tegen mensenmagiërs die wellicht jullie krachten willen misbruiken.’ Gaja kwam soepel overeind en hees hem verder omhoog. ‘Daarom zal Sigur-Dhur de laatste stap zetten.’
Ze liet hem los. Thibauld zette snel zijn voeten breder uiteen, zodat hij niet weer zou vallen.
De zwarte draak kwam naar hem toe. Thibauld liet de hanger tegen zijn borstbeen vallen en keek naar Sigur-Dhur op. Er was iets in hem dat naar de draak uitreikte. Een verlangen dat er eerder nooit was geweest. Instinctief wist Thibauld dat Sigur-Dhur het zou kunnen bevredigen. Thibauld zette een stap naar voren.
Sigur-Dhur boog zijn kop naar Thibauld, tilde zijn voorpoot op en strekte één klauw uit. Hij legde die tegen Thibaulds amulet, het kussentje van zijn bovenste vingertopje bedekte de hanger volledig. Het puntje van Sigur-Dhurs nagel schuurde langs Thibaulds hals. ‘Gaja heeft een goede keuze gemaakt toen ze jou selecteerde. Je bent welkom als een van ons.’
‘Dank je wel.’ Het idee dat hij waardig was bevonden, sterkte hem.
‘Dit zal je wisselspreuk zijn. Onthoud die goed. Ik laat je deze eerste keer wisselen, maar daarna kun je het zelf.’
Thibauld knikte gretig.
‘Creati Deorum et dragi. Creati victoris. Qi becouhme a drag.’
Meteen voelde het of zijn lijf werd opgerekt en vervolgens uiteen gescheurd. Pijn knalde door zijn spieren. Zijn botten schuurden langs elkaar terwijl zijn lichaam een andere vorm zocht, onwennig, alsof zijn lijf ook niet zeker was. De mens in hem verzette zich, dit was zo tegennatuurlijk, maar de Draak in hem hunkerde naar vrijlating.
Thibauld beet zijn kaken op elkaar om de gil binnen te houden. Hij werd een Draak, dan mocht hij zich niet zo laten kennen. Een gesmoorde kreet ontsnapte toch aan zijn keel. Een pijnscheut trok door zijn armen terwijl de schubben zich naar buiten drukten. Zijn rug scheurde open. Nu gilde Thibauld toch. Hij viel voorover. Zijn drakenklauwen vingen hem op. Een schaduw viel over hem heen en het duurde even voor hij besefte dat die afkomstig was van zijn eigen vleugels.
Langzaam ebde de pijn weg. Thibauld haalde diep adem en probeerde te snappen wat hij ervaarde. Hij nam meer plek in dan hij ooit had gedaan. Hij stond zelfs oog in oog met Sigur-Dhur. Maar ergens voelde hij zich ook minuscuul. Alsof zijn mensenzelf diep in deze nieuwe vorm verscholen zat. Zwevend in het enorme drakenlijf.
‘Het is gedaan,’ zei Gaja. ‘Het is gelukt.’
Thibauld keek op haar neer. Ze was zo klein en nietig. Als hij met zijn klauw op haar zou stampen, zou ze breken als een twijgje. Mensen stellen eigenlijk maar weinig voor. Hij legde zijn kop in zijn nek en brulde. Een smerige smaak vulde zijn bek, vlak voor de vlammen naar buiten schoten.
Van schrik klapte Thibauld zijn kaken op elkaar. De vlammen doofden en de hitte verdween. Toen lachte hij en spuwde hij nog een keer vuur.
Hij hoefde niet langer bang te zijn voor de Hurath.
Ze moesten bang zijn voor hem.
Hoe was de kennismaking met Kim ten Tusscher?
Nu jullie het korte verhaal De Eerste Draak hebben gelezen, ben ik reuze benieuwd hoe jullie ervaring met de schrijfstijl van Kim was. Vond je het een leuk verhaal? Wie was je favoriete personage? Laat het hieronder even weten in een comment! Dat zouden Kim en ik super waarderen. Deel de link naar het verhaal ook gerust op je sociale media kanalen, zodat zoveel mogelijk mensen kunnen genieten van dit prachtige verhaal.
Liefs, Melanie
Benieuwd geworden naar meer korte verhalen lees dan ook eens De saga van de vos of Sneeuwvlokjes liefde.
*** Let op bloggen is een hobby voor mij, ik heb dan ook niemand die mijn teksten na kijkt op spelling want dat zou mij een paar 100 euro in de maand kosten. Ik heb dyslexie dus de kans is groot dat er hier en daar een spelfoutje in de tekst staat. Ik doe er alles aan om deze te voorkomen maar helaas is dat niet altijd mogelijk. ***